’Loss and damage’ uitgelegd
De COP28-klimaattop is begonnen in Dubai. Verwacht wordt dat het vooral veel zal gaan over ‘loss and damage’, oftewel klimaatschade. Maar wat houdt dit nou precies in? En wat betekent het voor klimaatrechtvaardigheid? Lees het in deze uitleg van Hivos.
Mitigatie, adaptatie, ‘loss and damage’: als je de berichtgeving over klimaatfinanciering leest, raak je door alle terminologie al snel de kluts kwijt. Hoewel deze uitleg over Loss and Damage gaat, is dit makkelijker te begrijpen in relatie tot andere begrippen.
In het kort:
- Rijke landen en grote vervuilers hebben de plicht 400 miljard dollar per jaar te financieren – het bedrag dat nodig is om klimaatschade aan te pakken.
- De Wereldbank is niet de juiste organisatie om het schadefonds te beheren.
- Het schadefonds heeft een democratische bestuursstructuur nodig, dat de stemmen van vrouwen, inheemse volkeren en andere kwetsbare gemeenschappen in het besluitvormingsproces verankert. Hetzelfde geldt voor het maatschappelijk middenveld. Gemeenschappen moeten op lokaal niveau gebruik kunnen maken van het fonds.
Hoe verhoudt ‘loss and damage’ zich tot andere klimaatfinanciering?
Klimaatmitigatie is het vermijden en verminderen van broeikasgassen in de atmosfeer om te voorkomen dat de planeet verder opwarmt. Hoe meer we aan mitigatie doen, hoe minder adaptatie nodig is. Adaptatie zijn de dingen die we kunnen doen zodat mens en maatschappij zich kunnen aanpassen aan de negatieve gevolgen van klimaatverandering – zoals droogte, overstromingen en cyclonen.
Mitigatie is momenteel essentieel voor de grote uitstoters, zoals de Verenigde Staten en China. Adaptie wordt juist steeds belangrijker voor landen die minder uitstoten maar kwetsbaarder zijn voor de negatieve effecten van een opgewarmde planeet. Neem Afrika, dat als continent minder dan vier procent van het wereldwijde geheel uitstoot.
‘Loss and damage’ komt om de hoek kijken zodra adaptatie niet meer mogelijk is. Wanneer de stijgende zeespiegel land daadwerkelijk opslokt of wanneer vruchtbare grond in woestijn is veranderd. Een fonds voor klimaatschade ondersteunt de kwetsbare landen en gemeenschappen die hiermee kampen.
Sinds wanneer staat ‘loss and damage’ bovenaan de agenda?
Ontwikkelingslanden pleiten al ruim dertig jaar voor een eerlijkere verdeling van de kosten van klimaatverandering. Een doorbraak kwam pas vorig jaar, tijdens de COP27 in Egypte. Daar bereikten landen overeenstemming over een wereldwijd fonds voor klimaatschade.
De afgelopen elf maanden heeft het zogenaamde Transnational Committee – bestaande uit zowel rijke- als ontwikkelingslanden – vergaderd over hoe dit fonds eruit moet gaan zien. Dit bleek buitengewoon moeilijk en een besluit kwam pas recent. Net op tijd voor de rest van de wereld om erover te stemmen bij de COP28, die eind deze maand begint in Dubai.
Waarom was het zo moeilijk om tot een blauwdruk voor zo’n fonds te komen?
Er waren meerdere obstakels. Sommige daarvan waren heel praktisch, zoals: hoe weten we of een bepaalde natuurramp is veroorzaakt door klimaatverandering? Hoe meten we vervolgens de schade? En moet China, als ontwikkelingsland maar ook als grootste vervuiler ter wereld, gaan bijdragen aan het fonds?
Daarnaast hebben verschillende groepen landen ook fundamenteel andere ideeën over wat ‘loss and damage’ nou precies inhoudt en hoe het fonds eruit moet zien. Landen uit het mondiale Zuiden zien ‘Loss and Damage’ als compensatie of een vorm van herstelbetalingen. Dit is een idee waar rijke landen zich tegen verzetten; zij vrezen dat dit zal leiden tot een bodemloze put aan betalingen.
Deze onenigheid zie je terug in de reacties op de eerder deze maand gepresenteerde plannen. Een diplomaat uit Barbados noemde het fonds een ‘terugkeer naar liefdadigheid’ en miste enige vorm van verplichting. Aan de andere kant vonden de Verenigde Staten dat er niet genoeg werd benadrukt dat bijdragen aan het fonds ‘van vrijwillige aard zijn.’
Voor Hivos is een serieus schadefonds alleen mogelijk als er een vorm van verplichting is voor rijke landen en grote vervuilers om geld beschikbaar te stellen. Klimaatrechtvaardigheid houdt in dat deze landen hun (historische) verantwoordelijkheid erkennen. Armere landen, met een kleine CO2-voetafdruk, hebben het minst bijgedragen aan de opwarming van de aarde, maar worden het hardst getroffen door de gevolgen ervan. Dit element van rechtvaardigheid komt niet goed genoeg naar voren in de deze maand verschenen tekst.
Hoe groot moet het schadefonds zijn?
De economische kosten van klimaatschade in ontwikkelingslanden zijn naar schatting 290 tot 580 miljard dollar per jaar. Dit neemt alleen maar toe naarmate de klimaatcrisis voortduurt. Hivos en andere maatschappelijke organisaties pleiten ervoor dat het fonds in eerste instantie 400 miljard dollar per jaar bedraagt.
In de huidige plannen wordt niet gesproken over de schaal waarop het fonds zou moeten opereren. Dat is een risico: zonder duidelijk doel dreigt een financieringstekort voor het fonds en daarmee een gebrek aan efficiëntie. Veel rijke landen zien bovendien nog steeds eigenlijk meer heil in middelen die gebruikmaken van privaat geld om schade aan te pakken, zoals verzekeringen. Deze zijn echter geen adequate vervanging voor een schadefonds.
Wie moet het fonds beheren?
Ook dat staat nog ter discussie. Vorige week deden ontwikkelingslanden in het eerdergenoemde Transnational Committee een grote concessie door in te stemmen met het feit dat het schadefonds in de eerste vier jaar van bestaan onder de Wereldbank zou vallen. Dit is op interim-basis.
Hivos benadrukt dat het fonds een onafhankelijke organisatie moet zijn onder de paraplu van het VN-Klimaatverdrag. Waarom? Er zijn verschillende redenen.
- De Wereldbank werkt vaak met het verstrekken van leningen. Deze leningen – en bijkomende rentes – duwen ontwikkelingslanden in de schulden. Leningen zijn überhaupt niet gepast omdat we klimaatrechtvaardigheid moeten bewerkstelligen. Het is niet rechtvaardig dat landen schulden opbouwen om te betalen voor schade die is veroorzaakt door de grote vervuilers.
- De Wereldbank is een organisatie die wordt gedomineerd door rijke landen. Hoe meer geld een land inlegt, hoe meer het te vertellen heeft. Daarbij kiezen de Verenigde Staten de president van de Wereldbank – meestal is dat een Amerikaan – en nou zijn zij juist de grootste criticus van het klimaatschadefonds. In een tijd waar ontwikkelingslanden het mondiale Noorden naar jaren van onvervulde financiële beloften wantrouwen, is de keuze voor de Wereldbank ongepast.
- Projecten van de Wereldbank hebben in het verleden het milieu geschaad en (inheemse) gemeenschappen ontwricht.
Zal het schadefonds lokale kwetsbare groepen ondersteunen?
Dat zou wel moeten. Er ontbreekt echter een opzet in de plannen waarmee lokale gemeenschappen bereikt kunnen worden. De Wereldbank, indien het wél het fonds tijdelijk mag beheren, heeft hier ook geen ervaring mee.
Hivos pleit ervoor dat het schadefonds, anders dan andere klimaatfinanciering, direct toegankelijk is voor lokale gemeenschappen. Momenteel stroomt klimaatgeld via grote, logge internationale organisaties. Het bereikt kleiner gemeenschappen, die het meest onder de klimaatcrisis lijden, vaak niet. Dit verankert ongelijkheid in het systeem.
En verder?
Een schadefonds is onmisbaar bij het beschermen van kwetsbare gemeenschappen die onder druk staan door klimaatverandering. We moeten het echter zien als een aanvulling op andere vormen van klimaatfinanciering. Klimaatadaptatie (zie hierboven) wordt nog onvoldoende gefinancierd en verdient meer aandacht van de internationale gemeenschap. Dat geldt ook voor financieringen en investeringen laten bijdragen aan de klimaatdoelstellingen, zoals is afgesproken in het Parijs Akkoord. Hier is nog niet aan begonnen. Hoe langer er geld blijft gaan naar fossiele brandstoffen, hoe langer het zal duren om van onze fossiele verslaving af te komen.